‘Sloot’ klinkt wat te polderig voor de ruige kreek, die Eierland scheidde van Vlieland. Vissers ‘finge’ er roggen. Ze kookten de levers en maakten levertraan. Toen groot-Texel ‘ontstond’ klotsten de golven vrij tussen Waddenzee en Slufter. Na 1835 was de stoere geul nog een tam binnenwater. Toch werd in 1850 een rog gevangen, geëvolueerd van zout- tot zoetwatervis.

Er zweeft geen rog meer in de Roggesloot, maar dankzij de vistrap en de hevelpassage in het gemaal van De Cocksdorp worden andere vissen die na 1835 tegen een onneembare barrière zwommen weer door de dijk gezogen. Ook dankzij Cocksdorper Jan Hottentot die met het vertrouwde schepnet regelmatig de opvangbak leeghaalt kunnen tienduizenden driedoornige stekelbaarzen weer via de Roggesloot naar hun paaigebied gaan, tot grote vreugde van lepelaars. Ook spierinkjes, botjes en aaltjes komen mee, dus in het ondoorzichtige, zwarte, zoete water van de sloot sluipt als vanouds de ondoorgrondelijke paling.

Voor de mens is de Roggesloot prachtige natuur en ook een bron van vermaak, vooral als schaatsers sierlijk als roggen over het ijs zwieren.

Share This